Oefentoets kennisbasis rekenen 10voordeleraar

Met de 10voordeleraar oefentoets kun je ontdekken hoe de echte rekentoets van de kennisbasis er uitziet. 10voordeleraar is de organisatie die de landelijke kennisbasistoets rekenen maakt. Je wilt je vanzelfsprekend goed voorbereiden.
Leer dan van de antwoord-uitleg van deze 10voordeleraar oefentoets.

Antwoorden Oefentoets 10voordeleraar

versie 2.0

10voordeleraar heeft een oefentoets online gezet, zodat je weet wat je kunt verwachten op de echte LKT. Daar kun je ook de antwoorden per vraag vinden.
De antwoorden van deze Oefentoets kennisbasis rekenen versie 2.0 zijn zonder uitleg of toelichting. En dat is jammer. Daar leer je juist het meeste van.

Daarom hebben we een handige PDF samengesteld. Daarin staan:
-alle 66 vragen
-de antwoorden
-én een uitgebreide uitleg de antwoorden
De PDF heeft ruim 60 pagina’s en legt de antwoorden stap-voor-stap uit.

Gratis kortingsvoucher
Bestel deze PDF voor slecht €5
en ontvang een korting van €5 op de aanschaf van het boek “Kennisbasis rekenen-wiskunde Oefentoetsen”.
Zo verdien je jouw aankoopbedrag direct weer terug!

10voordeleraar kennisbasis rekenen
10voordeleraar kennisbasis rekenen
Leren voor Kennisbasis rekenen Pabo

Voorbeeldtoets 10voordeleraar

Landelijke Kennisbasis toets rekenen-wiskunde

De Kennisbasis toets rekenen-wiskunde (LKT) is de verplichte rekentoets van de PABO. Het is een landelijke rekentoets en ontwikkeld door 10voordeleraar. Deze rekentoets mag je pas maken als je de Wiscat al hebt behaald.

Op internet heeft 10voordeleraar een oefentoets vrijgegeven, deze heet voorbeeldtoets wiskunde (pabo) 2.0.

Iedereen die deze oefentoets met 66 vragen maakt krijgt dezelfde opgaven, maar de volgorde van de vragen wisselt voortdurend per sectie (rekenonderdeel).

Van deze oefentoets 2.0 vind je hier 10 moeilijke opgaven met het antwoord en een heldere en stapsgewijze uitleg.
Deze sommen komen uit deel 1 (zonder rekenmachine) en zijn verspreid over de vijf rekenonderdelen:
-hele getallen en bewerkingen
-verhoudingen, procenten, breuken en kommagetallen
-meten
-meetkunde
-verbanden

Succes met oefenen voor de LKT rekenen-wiskunde.

10voordeleraar Oefentoets: 10 moeilijke vragen uitgelegd

1. De letter A als ontbrekend getal (sectie: gehele getallen)

Van het getal 35A48 is A een nog onbekend cijfer. Het getal is deelbaar door 36.

Gevraagd:

Welk cijfer komt op de plaats van A?

Antwoord: 7

Het getal 35A48 moet deelbaar zijn door 36. Delen door 36 is best een moeilijke som. Denk daarom in de priemgetallen van het getal 36. De priemgetallen van 36 zijn namelijk 9, 2 en 2 want 9 x 2 x 2 is weer 36. Dit kun je gebruiken voor het oplossen van de som. Als het getal 35A48 namelijk deelbaar is door 36, dan moet het ook deelbaar zijn door 9. Daarmee ga je verder rekenen.

Een handig trucje om te bepalen of je kunt delen door 9, is om de som van de cijfers te nemen die er nu staan.
Je doet 3 + 5 + 4 + 8 = 20. Je kunt 20 niet delen door 9. Bedenk wat je bij de 20 moet optellen, zodat je wél kunt delen door 9. Je kunt 27 wel delen door 9 (want 27 : 9 = 3). De conclusie is dat op de plaats van A het cijfer 7 moet komen te staan.

2. Spelletje op de rekenmachine (sectie: gehele getallen)

Gegeven:

Leerlingen spelen een spelletje met de rekenmachine. Op het beeldscherm van de rekenmachine staat het getal ‘234275’. De leerkracht vraagt de leerlingen door middel van optellen of aftrekken de ‘4’ te veranderen in een ‘0’.

Sjors probeert dit te doen en krijgt ‘194275’ op zijn scherm.

Gevraagd:

Wat heeft Sjors gedaan?

A.  Hij heeft te veel afgetrokken.
B.  Hij heeft te veel opgeteld.
C.  Hij heeft te weinig afgetrokken.
D.  Hij heeft te weinig opgeteld.

Antwoord: A

Sjors had van het getal 234275 het getal 230275 moeten maken. Dan zou hij de 4 correct in een 0 hebben veranderd. Echter, Sjors krijgt 194275 op zijn scherm. Dit getal is veel kleiner dan 230275.
De conclusie is dat Sjors dus te veel heeft afgetrokken.

3) Karin rekent (sectie: verhoudingen procenten breuken)

Je ziet hier het werk van Karin. Als zij breuken optelt, gebruikt zij consequent een foutieve strategie.

Gevraagd:

Welk antwoord geeft Karin bij opgave e, als zij dezelfde foutieve strategie toepast?

A. 3/7

B. 19/42

C. 1/2

Antwoord: C

Onderzoek welke fout Karin maakt. Het helpt om een aantal van haar berekeningen te bekijken.
Bij berekening a, maakt Karin de noemers correct gelijknamig. Ze kiest voor een noemer van 6. Hiervoor heeft ze bij de eerste breuk de teller en noemer met 3 vermenigvuldigd. Vervolgens zie je dat ze exact dezelfde berekening toepast bij de andere breuk. Ze vermenigvuldigt bij de breuk 1/3  de teller nu ook met 3. Dat is niet juist, ze had met 2 moeten vermenigvuldigen. Vervolgens telt ze de noemers bij elkaar op en vereenvoudigt ze het antwoord. Pas deze stappen nu toe op de som bij e.

De som is 1/6 + 2/7. Karin kiest voor een noemer van 42. Bij de eerste breuk zal ze de teller en noemer vermenigvuldigen met 7. Dit wordt 7/42. Bij de breuk 2/7 zal ze de teller óók met 7 vermenigvuldigen. De noemer is 42. De som wordt  7/42 + 14/42.  Dat is 21/42. Als ze vereenvoudigt, krijgt ze 1/2 als eindantwoord.

4) Vispopulatie (sectie: verhoudingen procenten breuken)

Gegeven:

Uit onderzoek blijkt dat in de periode 2000-2015 het aantal vissen van een vispopulatie met 15% afneemt. Onderzoekers vermoeden dat in de periode 2015-2020 sprake zal zijn van een afname van 20%. Op 1 januari 2010 werden 750.000 vissen geteld. De onderzoekers passen de berekening toe om het totaal aantal vissen op 1 januari 2020 te bepalen.

Gevraagd:

In welke berekening is het dalingspercentage correct toegepast?

A.  750.000 x 0,15 x 0,20

B.  750.000 x 0,15 x 0,80

C.  750.000 x 0,85 x 0,20

D.  750.000 x 0,85 x 0,80

 

Antwoord: D   

Je kunt dalingspercentages omzetten naar decimale getallen. In de periode 2000-2015 is het dalingspercentage 15%. Dat betekent dat er dan nog maar 100% – 15% = 85% van de vispopulatie over is.
Je kunt het percentage 85% omzetten naar een kommagetal. Je deelt door 100 en krijgt 0,85. Pas dezelfde strategie toe bij het dalingspercentage van 20%. Er is dan nog maar 100% – 20% = 80% van de vispopulatie over. Dat is 0,80. De beginhoeveelheid is 750.000 vissen. Je moet beide kommagetallen daarmee vermenigvuldigen. De correcte berekening is 750.000 x 0,85 x 0,80.

5) Kosten waterverbruik (sectie: meten)

Gegeven:

In 2014 kost 1 m3 water in Brabant € 0,84 en in Zuid-Holland € 1,47.  Per persoon wordt in Nederlandse huishoudens ongeveer 125 liter water per dag gebruikt. Een gemiddeld Brabants gezin bestaat uit vier personen en een gemiddeld Zuid-Hollands gezin uit drie personen.

Wat is het verschil in waterverbruik kosten van een gemiddeld Brabants gezin en Zuid-Hollands gezin in 2014?

Gevraagd:

Hoe kun je dit uitrekenen?

A.  {(1,47 x 3) – (0,84  x 4)} x 0,125 x 365

B.  (1,47 – 0,84) x (4-3) x 125 : 1000 x 365

C.  (125 x 365) x (4-3) x (0,84-1,47) x 1000

 

Antwoord: A

Kijk eerst naar de gegevens per provincie. Zet de gegevens die bij elkaar horen, samen in de haakjes. In Zuid-Holland is de prijs € 1,47 en een gezin bestaat uit 3 personen. Daar maak je een keersom van.

Voor Brabant geldt een prijs van € 0,84 en een gezin bestaat uit 4 personen. Daar maak je ook een keersom van. Let erop dat deze prijzen gaan over 1 m3 water.
In de tekst staat dat er 125 liter water per persoon per dag wordt gebruikt. Reken dit om naar m3. Je deelt 125 door 1000 en krijgt 0,125. Omdat je wilt weten wat het verschil in waterverbruik is voor 2014 (één jaar), vermenigvuldig je met 365; het aantal dagen in een jaar.

6) Blikje Cola (sectie: meten)

Gegeven:

Op een blikje cola staat als maat aangegeven: 33 cl. Vier kinderen (11 jaar) krijgen de opdracht om dit volume om te rekenen naar cm3. De leerlingen doen de volgende uitspraken:

Anneke: “Het kunnen nooit kubieke centimeters worden, want het blikje is rond.”

Boutros: “33 cl is 33 cm3.”

Charlotte: “33 cl is 330 ml en dat is 330.000 cm3.”

Danielle: “33 cl is ongeveer een derde van een liter, dus het is 0,33 kubieke decimeter en dat is 330 kubieke centimeter.”

Gevraagd:

Welke leerling doet een wiskundig correcte uitspraak?

A.  Anneke

B.  Boutros

C.  Charlotte

D.  Danielle

 

Antwoord: D

Danielle heeft gelijk. 1 liter = 100 cl. Dus 33 cl is inderdaad ongeveer een derde van een liter. Als je
33 cl omrekent naar kubieke decimeter (dm3), bedenk je dat dm3 gelijk staat aan liter.
Om van centiliter naar liter te komen, deel je door 100. Je krijgt 0,33 kubieke decimeter.
Om vervolgens naar kubieke centimeter (cm3) te gaan, vermenigvuldig je met 1000. Je krijgt 330 cm3.

Waarom zijn de andere antwoorden fout?
Anneke heeft geen gelijk, want alle inhoudsmaten schrijf je in de vorm van een kubieke afmeting. Het gaat hier om een rond blikje waarvan je de inhoud kunt berekenen. Dat kunnen dus zeker kubieke centimeters worden (cm3).
Boutros heeft geen gelijk. Als je van 33 cl naar cm3 wilt rekenen, bedenk je dat cm3 hetzelfde is als een milliliter. Om van cl naar ml te komen, vermenigvuldig je met 10. Dat wordt 330 ml (dat is 330 cm3).
Charlotte heeft ook geen gelijk. Haar uitspraak dat 33 cl hetzelfde is als 330 ml is juist. Maar ml is hetzelfde als cm3. Het laatste deel van haar uitspraak is dus onjuist.

7) Sprookje (sectie: meetkunde)

Gegeven:

In een sprookje verandert Pim in een reus. Alles aan hem is 9 keer zo lang geworden.

Gevraagd:

Hoeveel keer zo zwaar is hij geworden?

A.  9

B.  27

C.  81

D.  729

Antwoord: D

De zwaarte van Pim wordt bepaald door drie dimensies: lengte, breedte en diepte (dat is de dikte bij een persoon). Al deze afmetingen worden
9 keer zo lang. Dat betekent dat hij dus 9 x 9 x 9 = 729 keer zo zwaar wordt.

8) Uitslag van een kubus (sectie: meetkunde)

Gegeven:

Deze afbeelding toont een uitslag van een kubus. Je kan deze uitslag beschrijven als vier vierkanten op een rij met boven en onder die rij nog een extra vierkant. Op deze manier zijn nog andere uitslagen voor een kubus samen te stellen. Steeds vier vierkanten op een rij en boven en onder een vierkant. De uitslag is aan beide zijden blauw.

Gevraagd:

Hoeveel verschillende uitslagen, zoals hier omschreven, zijn er mogelijk?

 

Antwoord: 6

Gebruik het plaatje uit de som als voorbeeld. Dat is al een eerste manier om een uitslag te maken.
De vierkanten die je aan de rij plakt, liggen dan tegenover elkaar. De rij bestaat uit vier vierkanten (posities).
Bij ieder vierkant heb je de optie om boven en onder een extra vierkant te plakken.
Dat betekent dat je al 4 verschillende uitslagen hebt. Kijk of er nog meer opties zijn om een uitslag te maken. Je kunt ook een extra vierkant bij de eerste positie plakken en eentje bij de laatste. En je kunt een vierkant op de 2e en 3e positie plakken. Let erop dat het moet gaan om verschillende uitslagen. Er zijn niet meer opties om uitslagen te maken. In totaal zijn er dus 4 + 1 + 1 = 6 uitslagen mogelijk.

9) Groei van steden (sectie: verbanden)

Gegeven:

In dit overzicht zie je een voorspelling van de groei van de grote steden van 2025 tot 2040.

Gevraagd:

In welke stad is de voorspelling van de groei van 2025 tot 2040 procentueel gezien het grootst?

A.  Amsterdam

B.  Den Haag

C.  Rotterdam

D.  Utrecht

 

Antwoord: D

Voor deze som hoef je geen berekening te maken. Het is wel belangrijk dat je nauwkeurig de staafdiagrammen bekijkt. Je moet namelijk kijken naar de verschil van 2025 tot 2040 per stad.
Dat zijn steeds de twee meest rechter balkjes.
Bekijk bij welke stad het verschil in hoogte van die balkjes het grootst is. Dat is bij de stad Utrecht.

10) Lengte van studenten (sectie: verbanden)

Gegeven:

Hieronder staat een steelbladdiagram van de lengtes (in cm) van enkele studenten uit PA1.

Gevraagd:

Hoe groot is de mediaan bij de lengte van de jongens?

A.  178

B.  180

C.  182

D.  184

 

Antwoord: C

Om de mediaan te berekenen, zet je de gegevens in een rij van klein naar groot. In het steelbladdiagram staat in de middelste kolom de tientallen/honderdtallen. En de getallen links en rechts daarvan geven de eenheden aan. Voor de lengte van de jongens ontstaat deze rij:

169 – 175 – 178 – 182 – 186 – 188 – 193

Om nu de mediaan te bepalen, kijk je welk getal in het midden staat van de rij. Dat is 182. Aan beide kanten staan er dan 3 getallen. Antwoord C is dus juist.

Dit zijn de antwoorden en uitleg van 10 moeilijke opgaven uit de oefentoets rekenen-wiskunde van 10voordeleraar.

De gehele voorbeeldtoets van 10 voordeleraar bestaat uit 66 opgaven.

Wil je alle antwoorden en uitleg zien van deze oefentoets?
Bestel dan de PDF.

Oefentoetsen kennisbasis rekenen

Oefenen met oefentoetsen zoals die van 10voordeleraar?

Wil jij goed voorbereid zijn op de pabo-toets kennisbasis rekenen-wiskunde?
Ga dan oefenen met voorbeeld toetsen, die lijken op de 10voordeleraar oefentoets.
Speciaal daarvoor hebben de makers van wiscatoefenen.nl een oefentoetsenboek gemaakt.

Bestel nu het handige boek ‘Kennisbasis rekenen-wiskunde Oefentoetsen’.
Daarin staan 5 complete oefentoetsen met elk 66 vragen. Zo oefen je alle onderdelen van de LKT.

Alle antwoorden met heldere uitleg staan achter in het boek. Er worden ook meerdere rekenmanieren uitgelegd.

Ook kun je de unieke REKEN-Check® doen. Dan zie je voor elke toets jouw scores. Zo ontdek je wat goed gaat en aan welk rekenonderdeel je nog verder moet werken.

Als BONUS vind je in het boek handige rekenschema’s, slimme stappenplannen voor sommen en oefentips.

Ga oefentoetsen maken voor de kennistoets rekenen-wiskunde. Dan ben je goed voorbereid.
Zo haal je de LKT!

Bestel nu het boek ‘Kennisbasis rekenen-wiskunde Oefentoetsen voor maar € 38,95.